FC Den Bosch

FCDBFans

Met heel mijn hart
Wil Boessen: 'In mijn hoofd altijd oorlog'

Wil Boessen: 'In mijn hoofd altijd oorlog'

15 februari 2019 om 13:57

Wil Boessen (54) is even bescheiden als zelfverzekerd. Een introverte man, die opgroeiend in een Sittardse volkswijk van zich af leerde bijten. In een openhartig interview vertelt de hoofdcoach over zichzelf.

U bent trainer bij FC Den Bosch, dat al maanden wacht op de overname door Kakhi Jordania. De schatrijke Georgiër staat klaar met miljoenen euro’s, maar de KNVB doet nog altijd onderzoek naar de herkomst van zijn geld. Intussen is er bij Den Bosch niet eens budget om de overstromende toiletten te repareren en printers bij te vullen. Hoe houdt u zich daarin staande?
„Er is veel aan de hand hier. We leven letterlijk in twee werelden. Het personeel heeft net een ontslagronde achter de rug, terwijl er al wel huurspelers komen met riante salarissen. En we staan ook nog eens in de top van de eerste divisie. Eigenlijk kan dat niet, maar het overkomt ons toch. Dus moet ik met beide voeten op de grond blijven staan. Waarschijnlijk komt er in april groen licht voor Jordania. Ik heb er in elk geval alle vertrouwen in.”

En bepaalt hij nu de opstelling?
„Ik heb altijd ruimte nodig en die heb ik bij Den Bosch ook gecreëerd. Toen Jordania hier kwam, heb ik duidelijk aangegeven dat ik zelf de opstelling wil blijven maken. Zo niet, ook prima, maar dan ben ik weg. Ik ben aangetrokken om coach te zijn en keuzes te maken betreffende de opstelling. Gaat het fout, dan gaat het fout. Maar ik moet niet in een dwangbuis worden gestopt.”

U had laatst een akkefietje met tv-presentatrice Hélène Hendriks. Bij Fortuna en Top Oss had u onmin. U bent wellicht toch minder bescheiden dan u oogt?
„Ik ben een spons die heel veel opneemt, maar als ik vol zit, zul je het merken. Ik wàs heel bescheiden op school, kreeg al een rooie kop als de juffrouw me iets vroeg. Maar ik ben gehard in de wijk waar ik opgroeide. Ik woonde met mijn ouders in een flatje in Stadbroek, een echte volksbuurt. Ik voetbalde veel met Arnold Vanderlyde en Wilbert Suvrijn en er waren ook straten waar we nauwelijks durfden te komen. Als wij daar voetbalden, ging mijn hartje tekeer. De kick om daar überhaupt te zijn was geweldig. Soms stonden er van die types ons op te wachten, die we eerst omver moesten duwen voordat je het plein opkwam. Zo heb ik van me af leren bijten. Pas achteraf besefte ik hoe goed die periode voor me is geweest.”

Het volledige interview is te lezen bij Dagblad de Limburger.

Bron: De Limburger.nl